EXTERNE BELEMMERINGEN EN AANBEVELINGEN OM ZE TE OVERWINNEN
Externe obstakels zijn obstakels die buiten je directe controle vallen en waarbij zowel aanbieders van beroepsonderwijs als werkgevers betrokken zijn en soms ook andere belanghebbenden zoals de overheid, enz. Het VET@work-team heeft de volgende vijf externe obstakels geselecteerd als de meest voorkomende obstakels die aanbieders van beroepsonderwijs en werkgevers ervan weerhouden een samenwerking aan te gaan die gericht is op het verbeteren van de vaardigheden die leerlingen nodig hebben om succesvol te zijn in het beroepsleven:
- Obstakel 1: Leerplan
- Obstakel 2: Taal
- Obstakel 3: Technologie
- Obstakel 4: Vinden van voldoende bedrijven om leerlingen te ontvangen
- Obstakel 5: Bureaucratie
De vijf externe belemmeringen die VET@work-samenwerking in de weg staan en suggesties om ze te overwinnen:
Bij gesprekken met aanbieders van beroepsonderwijs, leerkrachten, werkgevers en werknemers die betrokken zijn bij het opleiden van leerlingen van het beroepsonderwijs, hebben we gemerkt dat de vijf belangrijkste obstakels die hen ervan weerhouden om pedagogische samenwerkingsverbanden op te zetten, het leerplan, de taalbarrières, de technologie, het vinden van voldoende bedrijven om studenten te ontvangen en de bureaucratie zijn. Hoewel dit externe obstakels zijn die buiten hun directe controle vallen, geloven wij toch dat er manieren zijn om ze samen te overwinnen!
Het VET@work-team heeft gemerkt dat een van de grootste obstakels voor het opzetten van een samenwerking het gebrek aan een gemeenschappelijke taal is. De gebruikte taal is gemaakt door de onderwijssector voor de onderwijsverstrekkers en er is geen rekening gehouden met het feit dat de werkgevers dit soort taal niet gebruiken. Dit veroorzaakt misverstanden en gevoelens van frustratie. Om een samenwerking op te zetten is het belangrijk dat je ervoor zorgt dat je een gemeenschappelijk begrip hebt van de woorden die worden gebruikt.
Een ander obstakel is dat de taken die van de leerlingen worden verwacht, niet als relevant voor de werkgevers worden beschouwd. De werkgevers wijzen er vaak op dat de leerlingen de verkeerde dingen hebben geleerd, omdat de nadruk niet is gelegd op het vaststellen van taken die gericht zijn op de ontwikkeling van vaardigheden die werkgevers belangrijk vinden voor het personeel dat zij in dienst zullen nemen. Een van de redenen hiervoor is dat de meeste taken die de leerlingen uitvoeren voornamelijk in scholen worden uitgevoerd en niet in bedrijven waar de leerlingen de nieuwste apparatuur/methodes kunnen gebruiken. Dit obstakel kan worden opgelost door het leerplan aan te passen aan de behoeften van de arbeidsmarkt in de plaatselijke regio en door samenwerkingsverbanden aan te gaan met plaatselijke bedrijven zodat de leerlingen daar met de nieuwste apparatuur kunnen leren werken. Dit zou alle partijen ten goede komen, aangezien de leerlingen zouden leren werken met apparatuur die zij hoogstwaarschijnlijk zullen gebruiken wanneer zij in het beroepsleven stappen, de docenten op de hoogte blijven van de vooruitgang van de nieuwste technologieën/methodes en de werkgevers in staat zullen zijn arbeidskrachten in dienst te nemen die vertrouwd zijn met de gebruikte instrumenten/methodes. Door een deel van het onderwijs over te hevelen naar de bedrijven zullen de leraren en werkgevers/werknemers ook een op vertrouwen gebaseerde relatie kunnen opbouwen en zullen beide partijen een beter inzicht krijgen in elkaars realiteit.
Het VET@work-team wil graag de aandacht vestigen op het feit dat de werkplaatsen een snellere professionele ontwikkeling doormaken dan de aanbieders van beroepsonderwijs in staat zijn te volgen. Een van de redenen hiervoor is dat het lang duurt om een nieuw leerplan te ontwikkelen en dat het nieuwe leerplan, wanneer het klaar is om te worden geïmplementeerd, vaak al als gedateerd wordt beschouwd door veel werkgevers. Wij maken ons ook zorgen over het feit dat het voor de aanbieders van beroepsonderwijs soms moeilijk is om de arbeidsmarkt te betrekken bij het opstellen van de leerplannen. Een van de redenen hiervoor is dat de aanbieders van beroepsonderwijs niet weten hoe zij het idee van samenwerking aan de werkgevers moeten verkopen en dat de werkgevers het gevoel hebben dat hun stem niet wordt gehoord als zij deelnemen aan de ontwikkeling van het leerplan. Veel kleine en middelgrote ondernemingen hebben het gevoel dat het geen zin heeft om mee te doen omdat het leerplan is afgestemd op de behoeften van de grote bedrijven en niet op hun eigen behoeften. Om grote en kleine bedrijven aan te moedigen mee te doen, stellen wij voor dat de aanbieders van beroepsonderwijs tijd en middelen investeren in het bezoeken van bedrijven en uitleggen wat de voordelen zijn van deelname aan de ontwikkeling van de leerplannen. Om de werkgevers te blijven interesseren voor deelname aan de ontwikkeling/implementatie van curricula moeten de verstrekkers van beroepsonderwijs en de leerkrachten gezien worden in de plaatselijke bedrijven en ook de werkgevers aanmoedigen om regelmatig met ideeën te komen over hoe een plaatselijke draai aan het curriculum kan worden gegeven. De taal in het leerplan moet gebruikersvriendelijk en voor iedereen begrijpelijk worden gemaakt.
Een ander probleem is het feit dat de leerplannen vaak geen rekening houden met de vraag wanneer werkgevers het best in staat zijn om de leerlingen stageplaatsen aan te bieden. Het leerplan is vaak erg rigide zonder rekening te houden met de hoog- en laagseizoenen in sommige branches. Wij bevelen aan om leerplannen en stageplanningen in overleg met de belangrijkste stageverleners op te stellen. Volgens de werkgevers in het VET@work-team stemt het beroepsonderwijs zijn stageplanningen momenteel slechts af op eigen behoeften zonder rekening te houden met de mogelijkheden van werkgevers om hoogwaardige stageplaatsen aan te bieden. Dit zou makkelijk opgelost kunnen worden door regelmatig overleg met bedrijven over het wat en wanneer van hun aanbodmogelijkheden.
Een van de grootste obstakels is het overwinnen van de taalbarrière tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Ieder vakgebied kent zijn eigen jargon.
Taalgebruik en manier van communiceren varieert naar gelang omvang en werkgebied van bedrijven.
Dit is vaak verwarrend, niet alleen voor leraren, werkgevers en stagebegeleiders, maar ook voor leerlingen. Het gebrek aan een gemeenschappelijke taal leidt vaak tot misverstanden en gevoelens van frustratie.
Ook het taalgebruik in de stageopdrachten van de leerlingen en de daarbij in te vullen formulieren is vaak erg academisch en bureaucratisch. De werkgevers en stagebegeleiders hebben vaak moeite om de gebruikte woorden te interpreteren. Dit is te vermijden door de werkgevers zodanig bij het opstellen en bespreken van van de opdrachten en formulieren te betrekken dat er een duidelijke overeenstemming over de inhoud en wederzijdse verwachtingen wordt bereikt.
Taal is meer dan woorden alleen. Je geeft ook signalen af met de manier waarop je bent gekleed. Kledingvoorschriften verschillen van bedrijf tot bedrijf en van land tot land. Het is van belang dat leerlingen de juiste kledingvoorschriften kennen, want overeenstemming over gedragsnormen en kledingvoorschriften voorkomt problemen.
Een manier om tot een gemeenschappelijke taal te komen is samen tijd door te brengen, samen te werken en op die manier vertrouwd te raken met de taal die op school en in bedrijven wordt gebruikt. Praat met elkaar over wat voor taal je in opdrachten wilt gebruiken en luister naar elkaars argumenten en standpunten. Respecteer verschillende standpunten en leer ervan!
Technologie is een ander extern obstakel dat door de aanbieders van beroepsonderwijs en de werkgevers moet worden aangepakt bij het opzetten van samenwerkingsverbanden op het gebied van beroepsonderwijs en werk. Het is zeer waarschijnlijk dat de school en de bedrijven verschillende apparatuur gebruikten en dat de door de bedrijven gebruikte apparatuur vaak moderner en meer bij de tijd is. Docenten moeten hun kennis van de nieuwste technologietrends vaak bijspijkeren en een oplossing hiervoor zou kunnen zijn om de werkgevers en hun werknemers te betrekken bij het bijspijkeren van de vaardigheden en kennis van docenten op het gebied van technologie. Onze aanbeveling is om werkgevers of werknemers uit te nodigen op de school en hen te laten discussiëren en afspraken maken over hoe de bijscholing het best kan gebeuren. Het zou zelfs nuttig kunnen zijn om gezamenlijke evenementen te organiseren waarbij leveranciers van technologie op school of in een bedrijf worden uitgenodigd en de leerkrachten en werkgevers samen leren over de nieuwste trends en apparatuur in hun vakgebied.
Een van de grootste obstakels op technologisch gebied is geld: de aanbieders van beroepsonderwijs beschikken niet over de middelen om hun apparatuur voortdurend bij te werken en de laatste trends te volgen. Zoals hierboven vermeld, loopt ook het leerplan achter wanneer het erom gaat de nieuwste trends en apparatuur in het onderwijs te implementeren. Het tempo van de veranderingen ligt te hoog, het is vaak te duur en een ander obstakel waarmee de aanbieders van beroepsonderwijs te kampen hebben, is het gebrek aan ruimte om de nieuwste apparatuur te plaatsen.
Wij bevelen aan om dit probleem op te lossen door regelmatig vergaderingen te houden met de werkgevers van plaatselijke bedrijven en daar afspraken te maken over welke apparatuur bekend moet zijn en gebruikt worden. Tijdens deze bijeenkomsten moeten ook afspraken worden gemaakt over waar en wanneer dit leren moet plaatsvinden. Moet het de verantwoordelijkheid zijn van de bedrijven om de leerlingen tijdens hun stages bij het bedrijf te leren hoe zij de apparatuur moeten gebruiken of moeten zij toestaan dat docenten met de studenten meekomen om met de apparatuur te oefenen voordat de studenten met hun stage beginnen? Dit zijn vragen waarover bij het opstellen van de leerplannen overeenstemming moet worden bereikt. Een andere te proberen oplossing is het sluiten van partnerschappen en/of overeenkomsten met leveranciers om hun nieuwste apparatuur aan de school te schenken, zodat leerlingen en docenten op de hoogte blijven van de nieuwste trends.
Wij hebben gemerkt dat er problemen kunnen zijn bij de bereidheid van bedrijven om stageplaatsen voor de leerlingen te leveren en hun kennis en vaardigheden met leerlingen en docenten te delen. Hiervoor kunnen vele redenen zijn waar we niet in detail op ingaan. Belangrijke redenen kunnen echter zijn dat men bang is voor concurrentie of in de nabije toekomst geen nieuw personeel nodig heeft.
Teneinde twijfels bij bedrijven weg te nemen, is het voor aanbieders en docenten van beroepsonderwijs van belang om de voordelen van het toelaten van stagiares aan te prijzen. Het is ook belangrijk om erop te wijzen dat ook minder geschikte en wellicht zelfs uit een verkeerd vakgebied komende leerlingen een poging verdienen.
Ook een niet met zijn wensen overeenkomende tijdsplanning kan de werkgever weerhouden om stagiaires aan te nemen. Een open oor voor de behoeften van de werkgever en een flexibele opstelling kan deuren openen die voorheen dicht bleven.
Het VET@work-team wil benadrukken dat het net zo belangrijk is om de juiste stagebegeleiders voor de leerling te vinden als de juiste leerling voor het bedrijf. Als een werkgever een onwillige werknemer dwingt als werkbegeleider op te treden voor een leerling, zal de stage voor niemand een positieve ervaring zijn. De werkbegeleiders moeten zowel steun krijgen van hun management als van de aanbieder van beroepsonderwijs. Ze moeten het gevoel hebben dat ze iemand hebben tot wie ze zich kunnen wenden als ze hulp en/of advies nodig hebben. Ook van de onderwijskant moeten de juiste leraren als stagebegeleider aangewezen worden. Als een leraar zich ongemakkelijk voelt in zijn of haar taak als mentordocent of als de taak hem of haar wordt opgedrongen, zal dit van invloed zijn op de manier van samenwerken en communiceren met de werkgever en werkbegeleider. In het ergste geval kan dit leiden tot weigering van werkgevers om in de toekomst nog stagiaires aan te nemen. Daarom bevelen wij aan om extra aandacht te besteden aan het selectieproces van stagebegeleiders, zowel van de kant van de werkvloer als van de kant van het onderwijs. Selectie van de juiste stagebegeleiders vormt de basis voor een vertrouwensvolle en toekomstbestendige samenwerkingsrelatie!
Bureaucratie is niet de minste belemmering voor samenwerking gebleken. Werkgevers zien op tegen al het extra papierwerk dat samenwerking met het beroepsonderwijs met zich mee kan brengen. Er zijn onzekerheden over verzekeringen en wie waarvoor verantwoordelijk is. Sommige bedrijven hebben aarzeling vanwege de leeftijd en (on)volwassenheid van de leerlingen. Werkgers zijn terughoudend om het extra papierwerk op zich nemen dat het aannemen van een minderjarige leerling met zich mee kan brengen. Kleinere bedrijven hebben het gevoel over te weinig uitvoeringsmiddelen te beschikken voor alle bureaucratische taken die een VET@work-samenwerking met zich meebrengt en zien vaak op tegen alle verslagen, formulieren en contracten die zij moeten invullen. Vermoeiende beperkingen, regels en voorschriften weerhouden hen van samenwerking met het beroepsonderwijs.
Bureaucratie is moeilijk te vermijden. Als aanbieder van beroepsonderwijs kun je echter wel je best doen om het papierwerk zo eenvoudig mogelijk, gebruiksvriendelijk en minst tijdrovend te houden. Online digitalisering van formulieren, opdrachten, processen en handtekeningen zou een stap in de goede richting kunnen zijn.
Leerkrachten moeten voldoende tijd en middelen krijgen om werkbegeleiders en werkgevers met de processen en het papierwerk vertrouwd te maken.
Idealiter halen de aanbieders en leerkrachten van beroepsonderwijs in samenspraak en op basis van gezamenlijke analyse met de werkgevers en werkbegeleiders de stofkam door eventueel overbodig papierwerk. Wees niet bang voor invoering van nieuwe en meer gebruiksvriendelijke methoden van rapportage en evaluatie. Probeer oplossingen voor minder tijdrovende bureaucratie te vinden.